Tot afgelopen zomer stond langs de Zuid-Willemsvaart, vlak bij de Schilderstraat het gebouw van de voormalige Sociale Academie. Momenteel wordt op de plaats van dit 20ste-eeuwse schoolgebouw een appartementencomplex gebouwd. Na de sloop was er twee maanden de tijd om het terrein archeologisch te onderzoeken. Op deze plek heeft tussen de 15de en de 17de eeuw het Rijke Fratershuis en later de Abdij van Berne gelegen. Over de precieze plaats, de omvang en het uiterlijk van de kloostergebouwen was niets bekend. Helaas was een groot stuk van het terrein al diep vergraven door de kelders van de Sociale Academie. Foto: BAD
afb. 1. Overzicht van een deel van de opgraving van het Fratershuis. Op de achtergrond is de overkluizing van de Binnendieze te zien. Op de voorgrond rechts bevindt zich één van de funderingskolommen van de 19de eeuwse glasblazerij. Links daarvan ligt de zware fundering en een kelder van het Fratershuis.
Het Fratershuis werd gesticht in 1425. Vermoedelijk bestond het toen slechts uit enkele huizen aan de Hinthamerstraat. Het was geen echt klooster maar meer een leefgemeenschap van ongehuwde mannen, die, zonder kloostergeloften af te leggen, een religieus leven leidden. Aan het Fratershuis was ook een soort internaat verbonden waar leerlingen van de Latijnse school woonden en werden opgevoed door de fraters. Het was verdeeld in een deel voor arme leerlingen (het Arme Fratershuis) en een deel voor rijke studenten (het Rijke Fratershuis). De bekendste student die in het Rijke Fratershuis heeft gezeten was Erasmus. In de loop van de 15de eeuw is het Fratershuis verplaatst naar het achterterrein aan de overzijde van de Dieze. Tijdens de opgraving zijn de | 59 |
funderingen van een vleugel van het klooster aangetroffen, waarvan het grootste deel uit de 15de en begin 16de eeuw dateert. Deze vleugel bestond uit een kerk aan de oostzijde met aansluitend enkele grote, zwaar gefundeerde kloostergebouwen. Deze gebouwen zijn in fasen in de loop van de 15de en hegin 16de eeuw gebouwd. Van de kerk was helaas nog maar erg weinig over. Eén van de gebouwen ten westen van de kerk was voorzien van kelders. Mogelijk waren in deze vleugel de eetzaal en keuken van het klooster gevestigd. De kelders zullen hierhij voor de opslag van levensmiddelen gediend hebben. Ten noorden van de opgegraven kloostervleugel lag vermoedelijk een kloosterhof met kloostergang. Hier zijn tijdens het onderzoek enkele begravingen angetroffen. Het terrein van de Rijke Fraters werd aan de zîjde van de Schilderstraat begrensd door een tak van de Binnendieze. De zijtak stroomde vanaf de Dlezeloop parallel aan de Hinthamerstraat achter de 'huidige' Bank van Lening, in de richting van de stadsmuur. In de loop van de 16de en 17de eeuw is deze zijtak van de Binnendieze stukje bij beetje overkluisd en zijn er gebouwen opgezet. Bij de aanleg van de Zuid-Willemsvaart is deze Diezetak afgesneden en buiten gebruik geraakt. Tijdens de opgraving was de overkluizing ervan nog vrijwel in zijn geheel aanwezig. Het Fratershuis heeft bestaan tot 1623, toen er nog maar enkele fraters woonden. In dat jaar werden de gebouwen verkocht aan de Norbertijnen van de Abdij van Berne, die wegens de onveilige situatie niet meer op het platteland konden wonen. De kloostergebouwen zijn daarop vrij grondig gemoderniseerd en verfraaid. Foto: BAD
afb. 2. Een deel van het aardewerk van Chinees porselein, dat is gevonden in de 18e eeuwse beerput op het terrein van het Fratershuis. Een aantal van deze vondsten is momenteel te zien in de vitrine in de hal van het stadskantoor.
Lang hebben de Norbertijnen niet van hun nieuwe onderkomen kunnen genieten want in 1629 werd de stad veroverd door de troepen van Frederik Hendrik. Alle mannelijke kloosterlingen moesten de stad toen verlaten. De kloostergebouwen werden geconfisqueerd. Het voormalige Fratershuis is daarna wel grotendeels blijven staan. Uit de opgraving blijkt namelijk dat de gebouwen, waaronder de kelders, in de loop van de 17de en 18de eeuw nog diverse malen zijn verbouwd en uitgebreid. Ook werd een grote beerput op de voormalige kloosterhof aangelegd. De opgegraven kloostervleugel was in die tijd vermoedelijk in gebruik als woning. Wie er gewoond heeft is niet bekend maar aan het eind van de 18de eeuw moet dat | 60 |
een welgestelde familie zijn geweest. In de beerput, waarin het meeste huisvuil terecht kwam, werd namelijk veel glas, porselein en Delfts blauw aardewerk gevonden (afb. 2). Aan de hoeveelheid en kwaliteit daarvan kunnen we aflezen dat het om een rijk huishouden ging. Een heel bijzondere vondst is ook een vijftal gebitsprothesen uit het eind van de 18de eeuw, die uit de beerput tevoorschijn kwamen. De prothesen waren gemaakt van ivoor en konden met behulp van metaaldraadjes aan de overige tanden of kiezen worden bevestigd. Tot nu toe waren er slechts vijf van dergelijke voorwerpen bekend uit Nederland. In de beerput werden ook enkele getrokken tanden en kiezen aangetroffen. Het is heel goed mogelijk dat in die tijd de voormalige kloostergebouwen bewoond werden door een tandarts, die experimenteerde met het maken van gebitsprothesen. Deze tandarts was de laatste bewoner want de gebouwen zijn aan het eind van de 18de eeuw gesloopt. In de jaren '20 van de 19de eeuw werd de Zuid-Willemsvaart aangelegd. Deze liep dwars over het terrein van het voormalige Rijke Fratershuis. Langs het kanaal kwam een weg te liggen. Hieraan vestigden zich al snel verschillende bedrijven vanwege de gunstige ligging. Eén daarvan was de glasfabriek van Vernert en Mirion. Deze fabriek werd in 1836 opgericht en koos het toen braakliggende terrein van het voormalige Fratershuis als vestigingsplaats. De fabriek groeide snel. In 1848 waren er 98 werknemers waaronder tien kinderen en het was daarmee één van de grootste werkgevers van de stad. De produktie bestond uit glas en kristal dat er ook geslepen werd. Tot voor kort waren nauwelijks produkten van deze fabriek bekend maar tijdens de opgraving zijn diverse glazen voorwerpen gevonden die hier vervaardigd zijn. Verder zijn de fundamenten teruggevonden van een fabriekshal waarin nog een deel van de werkvloer aanwezig was. Naast de fabriekshal lag een kelder voor de opslag van fijn wit kwartszand; één van de grondstoffen voor de vervaardiging van glas en kristal. Verspreid over het terrein werd een groot aantal vuurvaste stenen gevonden waaroverheen glas gedropen was. Het gaat hierbij om stukken van de glasoven, die ergens op het terrein moet hebben gestaan. De fabriek heeft bestaan tot 1848 toen ze door een economische crisis failliet ging. Het terrein is in 1853 verkocht aan de Zusters van Liefde, die er scholen bouwden. De laatste school was uiteindelijk de onlangs gesloopte Sociale Academie. | 61 |
Ronald van Genabeek, Eddie Nijhof en Frederike Schipper, Stad op de schop (2019) 629, 630, 645, 646, 668, 690
Ronald van Genabeek, 'Fratershuis' in 's-Hertogenbosch 2 (1996) 59-65